Rozmówki niderlandzkie 1 str. 5-6

 0    48 flashcards    lewanna5
download mp3 print play test yourself
 
Question Answer
En u?
start learning
a ty?
Zullen we een kopje koffie drinken?
start learning
Napijemy się kawy?
Zullen we naar de bioscoop gaan?
start learning
Idziemy do kina?
Zullen we zeggen bij mij thuis om half acht?
start learning
Można powiedzieć u mnie o wpół do ósmej?
En wat ga je drinken?
start learning
A co będziesz pił?
En wat dan nog?
start learning
Więc co?
En wat anders?
start learning
Co poza tym słychać?
Hij beloofde dat hij zou komen, maar hij kwam niet.
start learning
Obiecał, że przyjdzie, ale nie przyszedł.
Hij eet niet veel en toch is hij dik.
start learning
Nie je dużo, a mimo to jest gruby.
Wat een pech!
start learning
Co za pech!
Had ik het niet gezegd?
start learning
A nie mówiłem?
Zie je wel?
start learning
A widzisz?
Alle beetjes helpen.
start learning
ziarnko do ziarnka a zbierze się miarka
en daarnaast, en bovendien geen greintje, geen enkele
start learning
a poza tym nic a nic
namelijk, met name
start learning
w szczególności
Stuurt u het naar adres.
start learning
Prosimy o przesłanie go na adres.
Die hint was niet gericht op jou.
start learning
Ta aluzja nie była skierowana do ciebie.
U bent aan het verkeerde adres.
start learning
Trafiłeś w niewłaściwe miejsce.
vast adres
start learning
stały adres
zakelijk adres
start learning
adres firmowy
adres wijzigen
start learning
zmienić adres
aan het verkeerde adres zijn
start learning
trafić pod niewłaściwy adres
Hij arriveerde toen ik wegging.
start learning
Przybył, kiedy wyszedłem.
We staan op het punt om te vertrekken.
start learning
Akurat wychodzimy.
Hij is er op dit moment niet.
start learning
Akurat teraz go nie ma.
Waarom heeft hij het hem juist nu verteld?
start learning
Musiał mu to powiedzieć akurat teraz?
Jij bent precies op tijd, wij zijn net begonnen.
start learning
Przyszedłeś na czas, dopiero zaczęliśmy.
Juist dat interesseert me.
start learning
Właśnie to mnie interesuje.
Ik vind het niet zo bijzonder lekker.
start learning
Za tym akurat nie przepadam.
Waarom precies ik?
start learning
Dlaczego właśnie ja?
Waarom ik per se?
start learning
Dlaczego akurat ja?
Leen me'n tientje.
start learning
Pożycz mi dziesięć euro.
Vergeet't maar!
start learning
Zapomnij!
net op het moment als
start learning
akurat kiedy
recht tegenover je
start learning
akurat naprzecikwko ciebie
of liever
start learning
albo lepiej
Het is alles of niets.
start learning
Wszystko albo nic.
Hij was ofel dronken of niet.
start learning
Był albo pijany, albo nie.
Of we bellen of we sturen een e-mail.
start learning
Lub dzwonimy lub wysyłamy e-mail.
nu of nooit
start learning
teraz albo nigdy
alles of niets
start learning
wszystko albo nic
ofwel... of...
start learning
albo
hetzij... of...
start learning
albo
of anders
start learning
albo inaczej
Ze was hier, maar ze heeft mij niet gezien.
start learning
Była tutaj, ale mnie nie widziała.
Het is triest, maar waar.
start learning
To smutne, ale prawdziwe.
Wij vinden het mooi, maar wij kunnen het ons niet veroorloven.
start learning
Lubimy to, ale nie stać nas na to.
Hij protesteerde, maar tevergeefs.
start learning
Zaprotestował, ale bezskutecznie.

You must sign in to write a comment