English Dutch Dictionary

English - Nederlands, Vlaams

proud in Dutch:

1. trots trots


Ik ben trots op jou.
Zijn trots weerhield hem ervan om hulp te vragen.
Iemand die erg trots is of hoogmoedig, krijgt gauw de bijbehorende ellende.
Ik ben zeer trots op mijn vader.
Ze is erg trots op haar postzegelverzameling.
Ze is trots op haar dochter.
Engeland is trots op zijn poëten.
Geluk maakt trots, ongeluk maakt wijs.
99 kopeke, verklaarde Dima trots. "Ik heb 99 kopeke nodig."
Ik ben trots op zijn eerlijkheid.
Hij kan trots zijn op zijn vader.
Hij is trots op zijn zoon.
Het dorpshoofd was een trots mens.
Zijn trots kan niemand overtreffen.

Dutch word "proud"(trots) occurs in sets:

De populairste Engelse woorden 851 - 900
Top 300 adjectives in Dutch 101-150
Most common Dutch words 651 - 700
Taaltalent 2 Nederlands - Engels hoofdstuk 7
Engels 1 September 2015