czasowniki nieregularne 10

 0    10 flashcards    Mariusz321
download mp3 print play test yourself
 
Question Answer
rozważać
start learning
bedenken, bedacht/bedachten, heeft bedacht
wynosić
start learning
bedragen, bedroeg/ bedroegen, bedragen
urzymywać
start learning
behouden, behield/ behielden, behuden
postanowić
start learning
besluiten, besloot/ besloten, heeft besloten
dotyczyć
start learning
betreffen, betrof/ betroffen, heeft betroffen
zachmurzyć
start learning
betrekken, betrok/ betrokken, heeft berokken
rodzić
start learning
bevallen, beviel/ bevielen, ben bevallen
udowadniać
start learning
bewijzen, bewees/ bewezen, heeft bewezen
posiadać
start learning
bezitten, bezat/ bezaten, heeft bezeten
wziąć udział
start learning
deelnemen, nam/ namen deel, heeft deelgenomen

You must sign in to write a comment