Portuguese Dutch Dictionary

português - Nederlands, Vlaams

de praia in Dutch:

1. strand strand


Ik heb mijn vakantie aan het strand doorgebracht.
We speelden op het strand.
Ze zat op een leeg strand naar de één voor één aanspoelende golven te kijken.
Laten we na het eten langs het strand wandelen.
De boulevard loopt evenwijdig aan het strand.
Ik bracht de hele dag door aan het strand.
Wij gingen naar het strand om te zwemmen.
Hij gaat graag af en toe eens naar het strand.