Polish Dutch Dictionary

język polski

-

Nederlands, Vlaams

uczęszczać in Dutch:

1. bijwonen

Ze kan de lessen niet bijwonen vanwege ziekte.

Ik zal de volgende vergadering bijwonen.

Dutch word "uczęszczać"(bijwonen) occurs in sets:

Hij doet het nog steeds niet

A
B
C
Ć
D
E
F
G
H
I
J
K
L
Ł
M
N
O
P
R
S
Ś
T
U
W
Z
Ź
Ż