Polish Dutch Dictionary

język polski - Nederlands, Vlaams

trząść in Dutch:

1. schudden schudden


Kamiel en Rafaël schudden elkaar de hand aan het einde van de wedstrijd.
Hij ging naar haar toe en ze schudden elkaar de hand.

Dutch word "trząść"(schudden) occurs in sets:

500 czasowników po niderlandzku 251 - 300