Polish Dutch Dictionary

język polski - Nederlands, Vlaams

trwać in Dutch:

1. duren


Ik vraag mij af hoe lang dit zal duren.
Hoe lang zal het ongeveer duren?
Het zal nog een tijdje duren eer hij er terug bovenop is.
Mooie liedjes duren niet lang.
De prijsstijging bleef duren.
Zijn lezingen duren heel lang.
Mijn werk zal maar twee jaar duren, ten hoogste.
Je weet nooit hoelang deze vergaderingen zullen duren.
Zolang de kookpot opstaat, blijft de vriendschap duren.

Dutch word "trwać"(duren) occurs in sets:

500 czasowników po niderlandzku 451 - 500
6/4 Hoe reis jij?
Słownictwo 2
czasowniki pl - nd
holenderski preply