Polish Dutch Dictionary

język polski - Nederlands, Vlaams

sadzić in Dutch:

1. poten poten


Een hond heeft vier poten.
Na alle moeite die we ervoor gedaan hebben om dat project op poten te zetten, kostte het ze maar een seconde het onderuit te halen bij de bijeenkomst.
De kat heeft graag vis, maar maakt niet graag zijn poten nat.

2. planten planten


Alle planten hebben water en licht nodig.
Geef de planten water voor uw ontbijt.
Waarom zouden sommige planten eenjarig zijn en andere meerjarig?
Water is onmisbaar voor planten.
Planten groeien snel na regen.
Mijn planten binnen in huis zijn al hoger dan ik.
De planten zijn gestorven bij gebrek aan water.
Zorgen voor planten brengt je tot rust.
Wanneer ik mijn planten in huis water geef, word ik aangenaam rustig.

Dutch word "sadzić"(planten) occurs in sets:

500 czasowników po niderlandzku 151 - 200