Polish Dutch Dictionary

język polski - Nederlands, Vlaams

powrót in Dutch:

1. terugkeer


Na je terugkeer in je vaderland zou je best een oogarts raadplegen.
Na je terugkeer in je vaderland zou je best een vrouwenarts raadplegen.
Na je terugkeer in je vaderland zou je best een chirurg raadplegen.
Na je terugkeer in je vaderland zou je best een internist raadplegen.

2. retour



3. terugkeren


Ik zou graag die stad verlaten en nooit meer terugkeren.
Het verleden zal nooit terugkeren; de toekomst kent nog niemand.

Dutch word "powrót"(terugkeren) occurs in sets:

EMIGREREN NAAR NEDERALND

4. terugreis



Dutch word "powrót"(terugreis) occurs in sets:

Slowka holenderski

5. de retour



Dutch word "powrót"(de retour) occurs in sets:

Thema 4 van DE OPMAAT

6. terugbrengen


Ik had ooit een meester, die gooide vaak een krijtje als er iemand niet op zat te letten, en dat moest je dan naar hem terugbrengen.
Ik moet het boek voor zaterdag terugbrengen.

7. het retour



8. terugsturen



Dutch word "powrót"(terugsturen) occurs in sets:

Niuews van de week

9. teruggeven


Ik zal het boek teruggeven zodra ik kan.
Ik zal je het geld morgen teruggeven.

10. de terugkeer