Polish Dutch Dictionary

język polski - Nederlands, Vlaams

połowa in Dutch:

1. helft


De helft van de appels is rot.
We leven in de tweede helft van de twintigste eeuw.
Hij was al jong uitgehuwelijkt, toen hij nog een tweedejaars student was, en nu scheen zijn vrouw de helft ouder te zijn dan hij.
De prijs van dit boek is met de helft verlaagd.
Snij het door de helft.
Drie is de helft van zes.

Dutch word "połowa"(helft) occurs in sets:

słówka zo gezegd 1 i 2

2. de helft



3. half


Het woordenboek bevat ongeveer een half miljoen woorden.
Een half uur lang hadden we een vreselijke stortregen.
Hij is half dood.
Over een halfuur komt mijn moeder hierheen.
Ze heeft mij een half uur laten wachten.
Een goed verstaander heeft maar een half woord nodig.
Een half miljoen kinderen zijn ook nu nog ondervoed in Niger.
We moesten rennen om onze overstap te halen. Om twee voor half drie kwamen we aan op spoor één, en om één over half zou onze trein vertrekken van spoor achttien.
Mijn bloeddruk is 15 en half over 10 en half.
Beter een half ei dan een lege dop.
Ik doe niet graag half werk.
Half vergeten muziek danste door zijn gedachten.
Hij heeft de trein van half negen gemist.
Hij begon zijn maaltijd met het drinken van een half glas bier.
Het was een ontzettende stortbui van een half uur.

4. halve


Vier meter van deze stof kost negen frank; dus twee meter kost vier en een halve frank.
Gedeelde smart is halve smart.
Breng mij alstublieft een halve fles wijn.
Een brutaal mens heeft de halve wereld.
In Engeland vroeg de kelner ons: hoeveel bier wilt ge? Een halve "pint" of een "pint"? Omdat we niet wisten hoeveel dat dan wel was, vroegen we hem de glazen te tonen.
Hoeveel kost een halve kilogram?
Een mooi gezicht is een halve bruidsschat.
Beter ten halve gekeerd, dan ten hele gedwaald.
Goed gereedschap is het halve werk.

Dutch word "połowa"(halve) occurs in sets:

Niderlandzki moduly