Polish Dutch Dictionary

język polski - Nederlands, Vlaams

położyć in Dutch:

1. zetten


Ik wil mijn leven niet op het spel zetten.
Gelieve deze stoelen weg te zetten.
Mag ik mij hier zetten?
Na alle moeite die we ervoor gedaan hebben om dat project op poten te zetten, kostte het ze maar een seconde het onderuit te halen bij de bijeenkomst.
Deze knul is een echte autodidact: hij heeft zelf geleerd zijn knopen aan te zetten.
Soms moeten we een stap achteruit zetten, en de zaken nog eens overdenken.
De radio staat te luid. Kunt ge hem niet wat stiller zetten?
Als ik het alfabet een nieuwe volgorde kon geven, zou ik de letters U en I naast elkaar zetten.
Ho, hemel! riep de moeder uit, "wat zie ik? Haar zuster is de schuld van alles; ik zal haar dat betaald zetten!"
Wat doe je als je iets dat je zelf niet begrijpt op je lichaam hebt laten zetten en een onverwacht resultaat hebt gekregen?
Ik kan nooit anderen aan het werk zetten, ik doe altijd liever alles zelf.
Wil je die rollator zo even in de schuur zetten? Hier is het maar een sta-in-de-weg.
Het is onbeleefd om in het openbaar je baas voor gek te zetten.
Ja, dat ben ik, zei Al-Sayib. "Maar er is er minstens één van ons in elk land. En we houden allemaal van Fanta en van noobs op hun plaats zetten."
Wist je dat hij goed koffie kan zetten?

Dutch word "położyć"(zetten) occurs in sets:

Niderlandzki pods. 3 podstawowe czasowniki