Polish Dutch Dictionary

język polski - Nederlands, Vlaams

narzekać in Dutch:

1. mopperen



2. klagen


Het is moeilijk om te klagen over zulke goede mensen.
Als je iets doms doet, moet je de gevolgen dragen liefst zonder klagen.
Ze klagen altijd.
Veel huisvrouwen klagen dat de prijzen zeer hoog zijn.

Dutch word "narzekać"(klagen) occurs in sets:

8/4 Ik heb last van de buurman

3. Beklagen



4. klagen over



5. foeteren



6. zeuren


Niet zo zeuren jij!