1. eindigen
Die lessen Engels, die twee maanden geleden zijn begonnen, zullen binnen enkele dagen eindigen.
Dutch word "kończyć się"(eindigen) occurs in sets:
500 czasowników po niderlandzku 301 - 3502. aflopen
Ik dacht dat de film nooit zou aflopen.
Ik hoop dat alles uiteindelijk goed zal aflopen.
Dutch word "kończyć się"(aflopen) occurs in sets:
11/4 We zijn vandaag vrij3. uitgaan
Ik zou beter niet uitgaan vanavond.
Ik ben niet zeker of ik zou thuisblijven of uitgaan.
4. Uitlopen
5. afsluiten