Polish Dutch Dictionary

język polski - Nederlands, Vlaams

kartka in Dutch:

1. de kaart kaarten de kaart kaarten



2. het blad



Dutch word "kartka"(het blad) occurs in sets:

1000 rzeczowników po niderlandzku 951 - 1000

3. kaart


Er ligt één kaart op tafel.
Deze plek staat niet op de kaart.
Wat is de cash-limiet voor deze kaart?
Wat stellen deze punten op de kaart voor?
De dikke lijnen op de kaart zijn wegen.
Hij bestudeerde de kaart om een binnenweg te vinden.
Er hangt een kaart aan de muur.
Ze zaten aan tafel en speelden kaart.
Hier uw kaart met de afspraak.
Hoe gebruikt men die kaart?
Hij kaart graag.
De rode lijnen op de kaart stellen spoorwegen voor.
Laten we kaart spelen.
Kunt ge mij Porto Rico tonen op de kaart?

4. blaadje


Een oude bok lust ook nog wel een groen blaadje.

5. het kaartje



Dutch word "kartka"(het kaartje) occurs in sets:

Op de basisschool

6. de kaart



Dutch word "kartka"(de kaart) occurs in sets:

9/1 Wat ga je aan doen?