Polish Dutch Dictionary

język polski - Nederlands, Vlaams

Anuluj in Dutch:

1. afzeggen afzeggen


een afspraak afzeggen
Het spijt mij dat ik de afspraak op het laatste moment moet afzeggen.

Dutch word "Anuluj"(afzeggen) occurs in sets:

het is een jongen

2. annuleren



Dutch word "Anuluj"(annuleren) occurs in sets:

100 najpopularniejszych czasowników Holenderskich

3. opheffen


Ge kunt de piano niet opheffen.