Polish Dutch Dictionary

język polski - Nederlands, Vlaams

łazienka in Dutch:

1. de badkamer de badkamer



Dutch word "łazienka"(de badkamer) occurs in sets:

het huis (nazewnictwo ogólne)

2. badkamer badkamer


Bill zingt vaak in de badkamer.
Vader is zich aan het scheren in de badkamer.
Vanuit de hal kun je naar de woonkamer, de keuken en de wc, of met de trap naar boven, waar de slaapkamers en de badkamer zijn.
Ik moet onmiddellijk de badkamer kuisen.
Er zijn 3 slaapkamers, een keuken, een eetkamer, een salon en een badkamer.

Dutch word "łazienka"(badkamer) occurs in sets:

Pomieszczenia w mieszkaniu
WYNAJEM MIESZKANIA