Norwegian Dutch Dictionary

Norsk - Nederlands, Vlaams

tre in Dutch:

1. drie drie


Bijna drie.
We moesten rennen om onze overstap te halen. Om twee voor half drie kwamen we aan op spoor één, en om één over half zou onze trein vertrekken van spoor achttien.
Het Japans schrift is heel ingewikkeld. Het heeft drie alfabetten met meer dan tweeduizend tekens.
Er zijn drie soorten onwetendheid: niets weten, slecht weten en niet datgene weten, wat nodig is te weten.
Drie kinderen grootbrengen én de kost verdienen is niet niks. Ga er maar aan staan als alleenstaande moeder!
Ik weet zo één, twee, drie niet waar ik het heb gelaten, maar ik weet zeker dat ik het vandaag nog in mijn handen heb gehad.
De Europese Unie heeft 23 officiële talen, theoretisch allemaal gelijkberechtigd, maar in de praktijk zijn er maar drie werktalen: Engels, Frans en Duits.
Ik heb drie fietsen: een sportfiets, een bergfiets, en een kleine opvouwbare fiets.
Als je anjers 7Up geeft in plaats van water, staan ze veel langer - vaak wel drie of vier weken.
Drie haren in de soep is relatief veel, drie haren op het hoofd is relatief weinig.
De voornaamwoorden "mijn", "mij" en "ik" regeren met zijn drie de wereld.
Dat druilerige weer zoals gisteren vind ik drie keer niks. Geef mij maar echt zomerweer.
Als je binnen drie minuten je bord niet leeg hebt, krijg je geen toetje.
Drie dagen geleden heb ik je neef een bezoek gebracht en mijn bezoek deed hem genoegen.
Maar drie miljoen is alles wat ik heb, zei Dima. "Niet meer en niet minder."

Dutch word "tre"(drie) occurs in sets:

Getallen in het Noors
Nummer på nederlandsk

2. boom boom


Mijn boom had enkele bloesems maar geen enkele vrucht.
Zelfs steenkool bewaart de structuur van de boom.
Ik heb mijn hond vastgebonden aan een boom in de tuin.
Ze hakten de boom om.
Een mens die een boom heeft ingeslikt, verandert in een boom die een mens heeft ingeslikt.
Een verstandige vogel kiest zijn boom. Een wijze dienaar kiest zijn meester.
De appels van onze eigen boom smaken veel beter dan de bespoten appels uit de supermarkt.
We schuilden achter een grote boom.
De vrouw die onder die boom daar zit, ziet er treurig uit.
De boom is getroffen door de bliksem.
Zo de boom, zo de vruchten.
Ik herinner mij niet wanneer ik voor het laatst in een boom geklommen ben.
Ik moest onder een boom gaan schuilen voor de regen.
De boom kon ieder moment gaan vallen.
Zij zat onder een boom.

3. hout hout


Ik maakte een bureau van hout.
Hij heeft een boeddhabeeld gesneden uit hout.
Die tafel is van hout.
Alle hout is geen timmerhout.
Van dik hout zaagt men planken.
Hout drijft, maar ijzer zinkt naar beneden.
Dom als een blok hout.
Het heeft vier poten, is van hout en staat in de keuken.
Hout brandt.
Wij zijn uit hetzelfde hout gesneden.
Ze probeerden hout te verzamelen in het bos.
Canada is rijk aan hout.

4. houten houten


Hij sneed een houten boeddhabeeldje.
Pandark klopt Vortarulo op het hoofd met een houten plank.