French Dutch Dictionary

Français - Nederlands, Vlaams

maître in Dutch:

1. meester meester


Zuip de hele dag, maar blijf meester van uw daden.
Aan het werk kent men de meester.
Ik had ooit een meester, die gooide vaak een krijtje als er iemand niet op zat te letten, en dat moest je dan naar hem terugbrengen.
Een verstandige vogel kiest zijn boom. Een wijze dienaar kiest zijn meester.
Het oog van de meester maakt het paard vet.