English Dutch Dictionary

English - Nederlands, Vlaams

to fix in Dutch:

1. repareren repareren


Ik kan de computer niet repareren.
Ik heb mijn computer laten repareren.
Ik moet het repareren.
Ik moet mijn fiets repareren.
Ik liet mijn zoon de deur repareren.
Mijn computer is kapot en ik moet hem laten repareren.
Ik wil deze klok repareren.
Ik liet mijn broer mijn fiets repareren.

Dutch word "to fix"(repareren) occurs in sets:

Top 500 Engelse werkwoorden 1 - 50
Top 500 Dutch verbs 1 - 50

2. vaststellen vaststellen


We zouden enkele basisregels moeten vaststellen voor we eraan beginnen.

3. vastmaken vastmaken