English Dutch Dictionary

English - Nederlands, Vlaams

pub in Dutch:

1. de pub



Dutch word "pub"(de pub) occurs in sets:

Space - De ruimte
De ruimte - Space

2. kroeg



3. café


Excuseer, waar is het café?
Een Engelsman, een Belg en een Nederlander gaan een café binnen en nemen plaats aan de toog. Zegt de barkeeper: "Wacht even, is dit een mop of zo?"
Dat café heeft een goed speciaal ontbijt.

Dutch word "pub"(café) occurs in sets:

idioom 11-15