1. krant
Iedere morgen leest hij de krant.
Volgens de krant was er gisteren een grote brand.
Welke krant nemen jullie?
De krant is gratis.
Hij las een krant.
Mag ik uw krant even zien?
Mijn vader leest vaak de krant tijdens de maaltijd.
Breng mij de krant van vandaag.
De krantenjongen bezorgt de krant met elk weer.
Ik las in de krant dat hij vermoord werd.
Ik werk al vier jaar voor deze krant.
Voor je het doorhebt, sta je in de krant.
Lees elke dag de krant, want anders bent u niet op de hoogte van het laatste nieuws.
Waar is de krant?
Hij werkt voor een grote krant met een grote oplage.
Dutch word "newspaper"(krant) occurs in sets:
5.1 SPORT FOR ALL?Engels hoofdstuk 5