English Dutch Dictionary

English - Nederlands, Vlaams

husband in Dutch:

1. echtgenoot echtgenoot


Zij zal voor altijd van haar echtgenoot houden.
Wijlen haar echtgenoot was violist.
Ze had haar echtgenoot niet graag.
Hij zal een goede echtgenoot zijn.
Mijn echtgenoot verdient honderdduizend dollar per jaar.
Een vrouw wier echtgenoot overleden is, heet een weduwe.
Ze haatte haar echtgenoot.
Zij wist wat het voor een getrouwde vrouw betekende om voor het huis, de echtgenoot, en de kinderen te zorgen.
Zij is spraakzaam, maar haar echtgenoot is helemaal tegengesteld en spreekt nooit.
Hij toonde zich een ideale echtgenoot.

Dutch word "husband"(echtgenoot) occurs in sets:

en - nl unit 5 sb 5
studybox 5 h1
Engels H1 S5

2. de man de man



Dutch word "husband"(de man) occurs in sets:

Jezelf of iemand anders voorstellen
People - De personen
De personen - People
18. Family 1