1. boos
Ik ben boos op mezelf.
Word niet boos.
Ik ben niet boos, verre van dat zelfs.
De maat is vol! zei de waard boos terwijl hij mijn glas nog een laatste keer vol schonk.
Weet jij waarom ze zo boos is?
Hij zei niets, wat haar boos maakte.
Jim is boos omdat zijn vriendin hem liet zitten bij hun filmafspraakje. Hij stond wel een uur in de regen op haar te wachten.
Ze was boos op haar zoon.
Ik ben bang dat ik je boos zou maken.
Dat is waar hij boos om was.
Ik ben boos op mijn vriendin
Het antwoord maakte mij boos.
Mama en papa worden vast niet boos.
Zo gauw als ik hem zag, wist ik dat hij boos was.
Ik denk dat hij boos was.
Dutch word "cross"(boos) occurs in sets:
woordjes hst 72. kruis
Het kruis is overgebracht naar de kerk.
Velen dragen hun kruis blijmoedig.
Iemand heeft het lichaam van het kruis gestolen.
Dutch word "cross"(kruis) occurs in sets:
vormen namen in het EngelsShapes names in Dutch3. kruising
Toen hij zijn naam hoorde, stond de kruising tussen een teckel en een vuilnisbakkenras op van onder de werkbank, waar hij had liggen slapen op de houtkrullen, rekte zich eens lekker uit en rende achter zijn baasje aan.
Een ongeduldige bestuurder stak de kruising over zonder acht te geven aan het rode stoplicht.
Dutch word "cross"(kruising) occurs in sets:
4 mavo strange buildings 4