Greek Dutch Dictionary

ελληνικά - Nederlands, Vlaams

αριθμός in Dutch:

1. nummer nummer


Je hebt het verkeerde nummer gebeld.
Kan ik uw nummer hebben?
Je kunt me op dit nummer bereiken.
Ik heb het nummer van de auto niet kunnen noteren.
Hebt gij het nummer van buiten geleerd?
Ik vrees dat u het verkeerde nummer heeft.
Wat is uw nummer?
Bedankt, zei Dima, terwijl hij het nummer draaide.
In geval van nood, bel mij op dit nummer.
Ik wil hem telefoneren, hebt ge zijn nummer?
Het nummer is 932 85 47, maar ik weet het kengetal niet.
Fax dit naar dit nummer in Tokio alstublieft.
Dima? vroeg de man die Dima "Al-Sayib" noemde. "Ik ken geen Dima. Sorry. Ik denk dat je het verkeerde nummer hebt."
Het nummer van mijn kamer is 5.
Naar welk nummer moet ik bellen bij een ongeval?