German Dutch Dictionary

Deutsch - Nederlands, Vlaams

morgen in Dutch:

1. morgen morgen


Tot morgen.
Later, in zijn hotelkamer, dacht hij aan haar, aan dat ze hem morgen waarschijnlijk zou ontmoeten.
Deze sleutelhangers gaan als warme broodjes over de toonbank. Ik denk dat ze morgen al uitverkocht zullen zijn.
Piekeren neemt de zorgen voor morgen niet weg, maar wel de kracht van vandaag.
Vanaf morgen kunnen we samen naar het werk gaan.
Kunt ge morgen uw zaken afhandelen zonder de auto? Ik heb hem nodig.
Gezien ik hem morgen zal zien kan ik hem een boodschap doorgeven, als je dat wilt.
Als het regent morgen, wordt de excursie afgelast.
Toen ik nog op de middelbare school zat, stond ik elke morgen om 6 uur op.
Morgen komen er twee jonge esperantisten uit Europa.
Mijnheer Mailer zal hier blijven tot morgen.
De volgende morgen kwam Dima uit de vuilcontainer en realiseerde zich dat zijn kleren nu allemaal naar vuilnis stonken.
De auto moet morgen naar de garage voor een grote beurt. Daar zal ik wel weer een paar honderd euro armer van worden.
's Nachts viel er een flink pak sneeuw. De volgende morgen verschenen op de straten oma's met kleinkinderen op sleetjes, en 's middags na schooltijd barstten in het park de sneeuwballengevechten los.
Vanaf morgen kunt ge zonder risico naar huis gaan per trein, auto of vliegtuig.

2. ochtend ochtend


Ik heb besloten om iedere ochtend te hardlopen.
Carol staat elke ochtend vroeg op.
We hebben sinds de ochtend zitten wachten, maar uiteindelijk is hij niet gekomen.
Ik eet elke ochtend ontbijt.
De secretaresse opende de post welke die ochtend geleverd was.
Het is zijn gewoonte vroeg in de ochtend altijd te gaan wandelen.
Op de middelbare school stond ik iedere ochtend om zes uur op.
U hebt al de hele ochtend over dit probleem nagedacht. Ga nu eerst maar eens lunchen.