German Dutch Dictionary

Deutsch - Nederlands, Vlaams

afrika in Dutch:

1. afrika afrika


Het merendeel van de mensen die met een vork eten, woont in Europa, Noord-Amerika en Latijns-Amerika; mensen die met stokjes eten, wonen in Afrika, in het Nabije Oosten, in Indonesië en in India.
Olifanten zijn er in Afrika en Indië.
Olifanten leven in Azië en Afrika.
Veel kinderen in Afrika sterven van de honger.
Veel mensen in Afrika hebben honger.
Veel mensen in Afrika werden gedood door de stormwind.
De hongerlijders in Afrika hebben dringend hulp nodig.
Afrika is een continent, Groenland niet.
Men zou een dorp in Afrika kunnen voeden van het geld dat een iPhone-abonnement kost.
Hij kwam mij bezoeken drie dagen voor zijn vertrek naar Afrika.
Hij heeft Afrika voorgoed verlaten.